Foto: getekenddagblad andré keikes

Een kunstacademie van onszelf

Friesland, dat bastion van gerenommeerde autodidacten, heeft door de jaren heen een wat dubbele verhouding gehad met kunstopleidingen. Toch blijft er altijd behoefte aan een plek waar kennis en talent samenkomen.

Door André Keikes

De datum 17 februari 1989 roept bij sommige mensen in Friesland nog steeds hevige emoties op. Op de avond van die vroege voorjaarsdag gooiden de commissarissen van de koningin in Friesland en Groningen, Hans Wiegel en Henk Vonhoff, VVD’ers onder mekaar, het op een akkoordje, dat later statig Herenakkoord is gaan heten. Het beroofde Friesland van Frysk Orkest, conservatorium en kunstacademie Vredeman de Vries in ruil voor de lerarenopleiding Ubbo Emmius en het Van Hall Instituut.

Politiek gesproken geen onrechtvaardige afspraak, maar cultureel gezien was het Herenakkoord een aderlating voor Friesland. Culturele opleidingen zijn onvergelijkbaar met bijvoorbeeld technische of administratieve, zoals een uitgeverij geen koekjesfabriek is, al moeten die wel beide winst maken om te kunnen voortbestaan. Culturele opleidingen zorgen voor allerlei vormen van inspiratie in een regio. Want kunststudenten studeren niet alleen, ze kleuren ook hun omgeving in hoge mate. Zelfs van een meisje met een vioolkoffer achterop de fiets, knapt een stad op, al is dat slechts een leuk detail.

Culturele opleidingen geven met hun aanwezigheid aan dat een stad of regio over denkkracht beschikt, nadenkt over ontwikkelingen in de wereld, daarop kan reflecteren, misschien mag je wel zeggen dat zo’n gebied er toe doet. Want een land of streek kan materieel nog zo welvarend zijn, zonder schrijvers, musici, acteurs en beeldend kunstenaars wacht slechts de geestelijke leegte. Dat sterke gebieden juist altijd ook een rijke artistieke aanwezigheid kennen, geeft wel aan dat de grote betekenis van kunst en cultuur breed op waarde wordt geschat.

Kleinschaligheid troef

Friesland behoort niet tot de economisch sterke delen van ons land, toch gebeurt hier veel op cultureel gebied, zij het op een afwijkende manier. De Friese culturele uitingen, met daarin een belangrijke rol voor de eigen taal, zijn vaak moeilijk te vergelijken met die in andere regio’s. Dat heeft tot gevolg dat oriëntatie en organisatie vaak ook beperkt blijven tot het eigen gebied. Kleinschaligheid is troef en ontwikkelingen gaan traag.

Maar mede onder invloed van betere verbindingen en technologie reikt ieders blik inmiddels verder. Kon schilder Gerrit Benner in de jaren vijftig vanuit het verre Friesland nog niet aansluiten bij de schilderkunstige ontwikkelingen in Amsterdam, die op hun beurt weer achterliepen op die van Parijs, tegenwoordig ben je in een uur in Amsterdam en van daar uit in drie uur in Parijs. Als Amsterdammers spreken van ‘de provincie’, dan mag je dat vandaag de dag gerust een bekrompen provinciaalse opvatting noemen.

Veel Friese schilders waren in de naoorlogse jaren nog vaak schuwe autodidacten met een lichter of zwaarder kluizenaarssyndroom, tegenwoordig geloven weinig jongeren meer dat je het als kunstenaar zonder diploma en sociale vaardigheden kunt redden. Al was het maar omdat galeriehouders en talentscouts van musea de afstudeertentoonstellingen afschuimen op zoek naar verse toppers. Wie zich daarbuiten manifesteert heeft het meteen een stuk lastiger.

De veel aangehaalde uitspraak van de roemruchte journalist Martin van Amerongen, dat achter elke Friese graspol een kunstenaar woont, refereerde niet alleen aan het plattelandskarakter van de Friese kunst, maar ook aan het opvallend grote aantal Friezen dat zich bezighield met tekenen en schilderen. Nog steeds zijn de Friese expositie-agenda’s in de zomer langer dan in de meer voor de hand liggende winterperiode, domweg omdat dan menigeen zijn eigen werk in eigen huis dan wel stal tentoonstelt. Wat dat betreft is er sinds Van Amerongen niet veel veranderd. Nog steeds bloeien duizend geaquarelleerde bloemen.

Naast die uitingen van oprechte amateurs én het werk van de ook buiten de provinciegrenzen wel degelijk opgemerkte getalenteerde autodidacten - denk aan mensen als Jan Mankes, Thijs Rinsema, Boele Bregman, Gerrit Benner, Tames Oud, Willem van Althuis, Sjoerd de Vries en Rienold Postma, kende Friesland geruime tijd een, naar de huidige maatstaven ook kleinschalige, academietraditie.

Kort na de oorlog, al in 1946, werd de Friese Kunstnijverheidsschool opgericht, aanvankelijk met de bedoeling kunstlessen te verzorgen voor amateurs, maar vanaf eind jaren vijftig met meer ambitie. De Academie Vredeman de Vries was geboren, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit in 1962, en daarmee ook gerechtigd officiële diploma’s uit te geven op de gebieden publiciteitsvormgeving en monumentaal en voor korte tijd  modetekenen en -ontwerpen.

De begin dit jaar overleden directeur Paul Panhuysen begon destijds ambitieus en zorgde daarmee ook voor rumoer en de eerste conflicten, die de academie in zijn dertigjarig bestaan bleven achtervolgen. De kleine avondacademie had meer tegenslagen te overwinnen, van opmerkelijk veel gedoe met huisvesting (Gedempte Keizersgracht, Tweebaksmarkt, Tuinen, Menno van Coehoornstraat, Droevendal, Margaretha de Heerstraat, Voorstreek, Oostersingel) tot fricties met en over docenten, die bovendien soms even snel weer vertrokken als ze gekomen waren.

Inspiratie uit slappe koffie

Ook de financiering en betrokkenheid van de wereld buiten Vredeman de Vries bleven tot het laatst complex. Studenten herinneren zich maar weinig goed te gebruiken apparatuur. Er waren wat grafische persen, enkele kleine apparaten voor hout- en metaalbewerking en een kopieerapparaat. Inspiratie moest eerder komen uit de onderlinge contacten, onderhouden met slappe koffie en talrijke gevulde koeken.

Dat altijd wat armoedige karakter van de opleiding zei echter weinig over de vakinhoudelijke prestaties. Kunstrecensent Sikke Doele raakte nogal eens enthousiaster van de eindexamenresultaten van de Leeuwarder studenten dan die van Minerva in Groningen. De gekoesterde kleinschaligheid van Friesland legt het doorgaans echter af tegen het volume van elders. Zo ook in dit geval. Het Herenakkoord werd dus het slotakkoord voor de Leeuwarder kunstacademie, die vooral in de directeursperiode van Rulof Manuputty tot fraaie prestaties kwam, al erfde hij een complexe docentenstrijd uit de voorgaande periode en raakte hij spoedig verzeild in nieuwe twisten over zijn eigen functioneren.

Het was onvermijdelijk dat de academie in 1992 de deuren moest sluiten van het gebouw waarin nu Tryater gevestigd is en opging in Minerva in Groningen. Leeuwarden heeft tegenwoordig nog een hbo-opleiding tot docent beeldende kunst en vormgeving aan de NHL, als gevolg van het Herenakkoord officieel ressorterend onder Minerva, die je zou kunnen zien als het laatste restant van Vredeman de Vries. Het is geen autonome kunstacademie-opleiding, maar de afgestudeerden komen wel op een enigszins  vergelijkbare plek uit: ze kunnen docent worden op alle niveaus, gaan werken in de kunsteducatie of toch kiezen voor een bestaan als beeldend kunstenaar.

Kunstacademie Friesland van Doet Boersma 

De Leeuwarder kunstenaar Doet Boersma heeft haar Frysk Skildershûs nu omgevormd tot Kunstacademie Friesland. Geen instelling die behoort tot het inmiddels gereduceerde aantal academies verdeeld over het land, die opleiden voor officieel erkende hbo-diploma’s, maar ontstaan uit bevlogenheid en de overtuiging dat kennis en talent moeten samenkomen. Je kunt het vergelijken met de opzet van de ook particuliere Klassieke Academie in Groningen, die sinds 2005 met succes de ideologie van het ambachtelijke koestert.

De opleidingen van de nieuwe kunstacademie lopen uiteen van lessen, workshops en masterclasses in onder meer tekenen en schilderen tot een vijfjarige parttime vakopleiding voor tweedekansers. Vooral dat laatste is geen gek idee, want sinds het verdwijnen van Vredeman de Vries werd al vaak vastgesteld dat de Friese kunstwereld sterk aan het vergrijzen is.

Laatst gewijzigd op 24-04-2015 om 14:58 uur