Je zult maar Fries zijn in een literaire roman

Kom je een Fries tegen in de Nederlandstalige literatuur, dan gaat het doorgaans om een simpele, oude zonderling, die op onverwachte momenten rake dingen zegt. Van die dingen waar anderen, politiek correct als ze zijn, niks over durven zeggen. Betrouwbaar en eerlijk zijn ze wel. 

Door André Keikes

Het valt niet mee om een bijdetijdse, ambitieuze Fries te vinden in de Nederlandse literatuur. Geen mooie, jonge mensen met een bul op zak, die plannen hebben om de wereld te veroveren. Friezen komen in hedendaagse romans vrijwel alleen voor als excentrieke figuranten; onverstaanbaar, dwarsig, bejaard: grauwe schimmen op de achtergrond. Friezen in literaire romans hebben weinig talent voor aanpassing, dus is ook elke vorm van opportunisme hen vreemd.

In 'De biograaf' van Willem Brakman uit 1983 wordt de hospita Kleinsma beschreven als 'een wat blauwig vrouwtje met een bitter gebittemondje, (...) die bij vertrek een lichte geur van zwavel achterlaat'. Het wijfje is getrouwd met Jebbe, een rood aangelopen man, die het nodig vindt bij iedere handdruk die hij geeft iemand te overtuigen van zijn enorme lichaamskracht.

In 'Het Bureau' van J.J. Voskuil uit 1996 komt Douwe Slofstra voor, een door de sociale dienst gestuurde, oudere man, oud-veldwachter te  Oudega, 'met een enigszins star gezicht en slimme oogjes, boerenslim.' (...) 'Hij had een onmiskenbaar Fries accent.' In de loop van het verhaal ontpopt hij zich als een tot vervelens toe zouteloze ambtenarengrapjes debiterende vent, die hardnekkig op een vrouw aast, om het even wie. Dat lukt ten lange leste, maar tot zijn schrik wil deze hem als snel in een bejaardenhuis geplaatst hebben. Kortom, een man waar je het niet mee kunt uithouden.

Schaatsen

In 'Bericht uit Berlijn' van Otto de Kat uit 2012 komt Watse Hepkema voor, een 'dierbaarste vriend' van Emma, een van de hoofdpersonages uit het boek. Verzetsman, die doodgeschoten wordt, natuurlijk na het uitrijden van de Elfstedentocht, zelfs op hockeyschaatsen, ja, doorzetters zijn het, die Friezen. En wat moet je daar ook anders dan schaatsen? 'Subtiliteit was nooit zijn handelsmerk geweest. Eerlijkheid wel. Een man van weinig woorden was hij, maar als hij sprak was het meestal raak', schrijft De Kat over wijlen Watse.

In 'Hokwerda's kind' van Oek de Jong uit 2002, is Hokwerda een eenzelvige boer, die zijn dochtertje keer op keer over de rietkragen van een sloot gooit, om haar sterker te maken. Na jaren vindt de inmiddels groot geworden dochter Lin hem terug met een nieuwe vrouw. De man heeft dan nog maar één aandachtspunt in het leven en dat is zijn garage. Een gesprek met hem is, voor zover dat ooit kon, helemaal niet meer mogelijk.

Janny Regnerus, spreekt in haar boek 'Het geluid van vallende sneeuw' uit 2006 de grote vrees van haar jeugd in Friesland uit: 'Wilde ik iets van de wereld zien, dan was het zaak niet aan een boerenzoon te blijven plakken.' En als er post voor haar komt op het adres van haar Friese ouders met de aanduiding 'miss' erop, dan vermoed ze dat de plaatselijke postbode daar wel om heeft moeten gniffelen: 'Miss, miss...Wie heeft het hier nu zo hoog in de kop?'

Auke Hulst bezoekt in zijn boek 'Kinderen van het ruige land' uit 2012 zijn grootouders in Leeuwarden. Oude Friezen met een mond vol sterke verhalen en een huis vol oude troep, waar ze geld mee dachten te kunnen verdienen, maar dat niet deden. Natuurlijk hadden ze niet in de gaten dat ze aan alle kanten bedonderd werden.

Incapabel

Ank uit 'De kuur' van Emily Kocken uit 2017 'bracht het vaak niet verder dan het uitstoten van onverstaanbare keelklanken, de handen van haar boom van een Friese vader wanhopig in de lucht, incapabel om te zeggen wat haar dwarszat'. En even verder: 'Zelfs wanneer de zon scheen, wist onze Friese stiefmoeder het binnen te laten miezeren'.

Als literaire auteurs al zo met het imago van Friezen omspringen, wat kun je dan nog verwachten van anderen? En moeten Friezen misschien ook nog eens kritisch naar zichzelf kijken. Hoe lang kan deze provincie verder met een agrarisch imago van koeien en klompen, terwijl elders in de wereld de robots oprukken en alles wat los en vast zit wordt gedigitaliseerd.

Het afnemende aantal boeren is een gegeven en zij die overleven gaan volop met hun tijd mee, zeker, maar dat is iets anders dan imago. De blik van buiten is lang niet zo positief als Friezen graag geloven. Buiten de provinciegrenzen is de Elfstedentocht namelijk ook wel eens géén gespreksonderwerp en worden kaatsen en fierljeppen hooguit 'wel aardig' gevonden. Te veel in het verleden blijven hangen, is een grote bedreiging als de wereld steeds sneller vooruit beweegt. Toen destijds plannen voor een Afsluitdijk werden gemaakt, waren het juist de meest Friese Friezen die daar niet zo blij mee waren. Zij geloofden lang in splendid isolation. Misschien nog wel steeds. Trek op die ophaalbrug.

Halsstarrig

Als iets ooit op een bepaalde manier is bedacht, moet het hier van sommigen altijd zo blijven. De flexibelen natuurlijk niet te na gesproken. Zo bouw je na verloop van tijd een imago op van halsstarrigheid en binnensmonds gegrom. En als je daar op aangesproken wordt, zeg je dat dat nu juist je unique selling point is. Leuk gevonden, want dan hoef je ook niet te veranderen. Maar red je het daarmee in de toekomst. 

Hedendaagse schrijvers zullen niet snel meer iemand omschrijven als een 'typische Rus' of een 'typische Italiaan', want wat bedoel je daar anno 2017 nog mee? De globalisering doet zijn werk al decennia, zachtjes maar gestaag. De 'typische Fries' kan kennelijk nog wel en veel Friezen doen aan deze stereotypering graag mee, diep van binnen ook wel beseffend dat ze zo zelf de hardnekkige karikatuur in stand houden van het simpele boerenmantsje met de slimme oogjes.

Ooit begon de succesvolle Nederlandse quizmaster Rudi Carrell een aflevering van een van zijn Duitse shows met een inleiding, omdat het programma die keer vanuit Ost-Friesland zou worden uitgezonden. Je ziet Carrell over een dijkweggetje rijden en stoppen om een boerenmantsje met slimme oogjes de weg te vragen. Naar Leer bijvoorbeeld. Het mantsje kijkt hem langdurig aan, zegt aanvankelijk nog niks, wrijft eens over zijn kin, zegt 'ach ja', wrijft weer over zijn kin, kijkt eens in de verte, kijkt weer naar Carrell in zijn auto en zegt nog maar eens 'ach ja'. Dan is de scène voorbij en begint de show. Na afloop van het anderhalf uur durende programma herhaalt zich de scène. Het Friese mantsje blijkt er nog steeds niet uit hoe hij de weg moet wijzen. Ziedaar de Duitse opvatting over Friezen.

Anna Tilroe

De Leeuwarder Courant interviewde Anna Tilroe, de gerenommeerde kunsthistorica die hier verantwoordelijk is voor het project Eleven Fountains in het kader van Leeuwarden Culturele Hoofdstad 2018. Ze zei, heel voorzichtig ingekleed, dat je niet kunt wegwuiven dat Friezen landelijk blijkbaar een negatief imago hebben. Aanleiding was de bekrompen kritiek op het fonteinenplan, die landelijk de aandacht had getrokken en vervolgens werd gebruikt om de provincie maar weer eens weg te zetten als een bolwerk van kleingeestigheid.

Tilroe probeerde daarop het nationale collectieve geheugen te analyseren en wees erop dat de geslotenheid naar buiten toe, die lang kenmerkend is geweest voor Friesland, er bij velen kennelijk nog diep in zit. Dat is natuurlijk heel sympathiek geredeneerd, maar ondanks zekere veranderingen, hebben bepaalde groepen in deze provincie tot de dag van vandaag de neiging de grenzen van het eigen kleine gewest als zaligmakend te beschouwen. Dan moet je je ook niet verbazen als schrijvers daar dankbaar gebruik van maken. Dan ga je de afstand tot de rest van het land en de wereld onnodig vergroten. Dan vinden mensen het ook al snel normaal als je in Amsterdam zegt te gaan 'afreizen' naar Friesland, terwijl het om drie kwartier naar Harlingen gaat.

Laatst gewijzigd op 23-06-2017 om 16:44 uur